Voorjaars- en zomerhoning en soms een tussendracht
Nederland kent twee hoofddrachten, te weten het voorjaar en het begin van de zomer. De maanden april en juni zijn de maanden, waarin de dracht zeer uitbundig kan zijn. Natuurlijk moeten de weersomstandigheden en de bodemgesteldheid ook gunstig zijn. Op deze voorjaars- en zomeroogst heb je natuurlijk tal van lokale uitzonderingen. Vooral de land- en tuinbouw bieden vaak aanvullende drachten. In sommige jaren is er nog sprake van een tussendracht van de pseudoacacia. Tijdens zeer warme dagen kan de acaciabloesem een rijke dracht geven.
Nazomerdrachten
In de nazomer zou je nog naar de heidevelden kunnen reizen. Een dracht, die honderd jaar geleden nog als belangrijkste dracht in Nederland werd gezien. Helaas is veel heide verloren gegaan ten gunste van de landbouw en stedelijke uitbreidingen. Ook de reuzespringbalsemien is een nazomerdracht.
Het voorjaar
In het voorjaar gebruiken de volken de dracht over het algemeen om hun aangesproken wintervoorraden te herstellen en het volk in omvang te laten groeien. Het volk moet herstellen van de winter en grote aantallen bijen opbouwen om de voortplanting (het zwermen) mogelijk te maken en daarna de zomerdracht binnen te halen.
De zomer
De zomerdracht begint tegenwoordig in juni en eindigt in de regel begin juli. Vroeger viel deze dracht circa 3 weken later. De zomer bestaat vooral uit lindebloesem en tamme kastanjebloei, aangevuld met braam en witte klaver.
Zowel het voorjaar als de zomer leveren vaak meer dan voldoende honing op voor het overbruggen van de minder rijke drachtperioden en de herfst en winter. Ook in slecht weer perioden vallen de bijen terug op hun voorraden. De voorraden zijn zo groot, dat het verantwoord is om een deel hiervan te oogsten voor menselijke consumptie. Laat altijd tenminste 6 tot 8 kilo als reservevoorraad achter voor slecht weer perioden. Voor de herfst en winter is tenminste 14 tot 20 kilo reserve nodig om het volk te overwinteren. De hoeveelheid hangt weer af van de omvang van het volk. Vaak corrspondeert dat weer met het gebruikte kasttype en het aantal ramen dat een volk bezet. Hierover meer in de online les over het inwinteren.
Het afnemen van de honing
In deze video zie je het plaatsen van een uitlaatbord en het bijvoeren voor de afname van de honingopbrengst.
Meer dan honing
De bijen verzamelen nectar, stuifmeel, water en kithars. Stuifmeel wordt opgeslagen in de vorm van bijenbrood. Nectar moet ingedampt worden ter voorkoming van gisting. Zodra de honing rijp is, kan deze deels geoogst worden. Je kunt de honing natuurlijk ook in de bijenkasten achterlaten.
Oogstbaarheid honing
De rijpheid (oogstbaarheid) van de honing kun je op drie manieren vaststellen:
- De verzegeling: Indien tenminste 65% van de honingcellen verzegeld is met witte was, dan is de honing voldoende rijp om te oogsten;
- De stootproef: sla met je hand stevig op een kant van het raam met deels open honing. Spettert er geen nectar uit, dan is de honing rijp genoeg om te oogsten;
- Meting: met een refractometer kun je het watergehalte vaststellen van honing. Honing mag niet meer dan 20% water bevatten. Dit is af te lezen op de refractometer. Voor heidehoning geldt een percentage van 23%.
De verwerking van geslingerde honing
Na het slingeren van de honing blijft de honing nog drie dagen rusten in een emmer, zodat lucht- en wasdeeltjes naar boven kunnen drijven. Deze kun je met een spatel na drie dagen afnemen. Dit proces wordt het klaren van de honing genoemd. Het honingschuim kun je eventueel weer terugvoeren aan de bijen of voor eigen gebruik benutten. Na het klaren is de honing klaar om er potten mee af te vullen en te voorzien van een eigen honingetiket. Denk wel aan de specifieke voorwaarden, die de overheid stelt aan de etikettering. Dit en veel meer is na te lezen in het Warenwetbesluit Honing.
In het cursusboek Honingkunde van het Bijkersgilde kun je alles over honing terugvinden.
Ben Som de Cerff, hobby-imker en docent bijenteelt